Maart 2020

Juni 2020

December 2020

April 2021

juli 2021

oktober 2021

december 2021

april 2022

juli 2022

oktober 2022

december 2022

april 2023

Juli 2023

oktober 2023

december 2023

april 2024

juli 2024

oktober 2024

Meer over mij

JOYCE BACHOE 

Joyce (59) volgde de mbo en kwam via een uitzendbureau terecht bij het Rode Kruis. Ze startte als administratief medewerkster op de vrijwilligersadministratie, verzorgde de verlof- en reiskostenadministratie voor Personeelszaken en kwam via het Servicebureau op het Contactcenter terecht. In de tijd van het Rode Kruis Korps zette ze zich soms in de weekenden in voor evenementen. Tegenwoordig besteedt ze haar vrije tijd vooral aan fitness, wandelen en aan haar twee zoons en drie kleinkinderen.

Meer over mij

BERT STOLK 

Bert (71) begon zijn carrière als vrachtwagenchauffeur. Na tien jaar maakte hij de overstap naar de bus. Tot aan zijn pensioen – vijf jaar geleden – werkte hij in het stads- en streekvervoer en verzorgde hij touringcarritten. Voor het Rode Kruis zet Bert zich al 48 jaar in. Hij vervult en vervulde tal van vrijwilligersrollen – van Magazijnmeester tot Chauffeur. Daarnaast zet hij zich ook nog in voor de stichting Tholen-Ilawa en voor de kerk. Bert is getrouwd en heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen die zijn vrijwilligerswerk van harte ondersteunen.

Leestijd 9 minuten

JOYCE BACHOE EN BERT STOLK  

“Je hebt een Rode Kruis-hart of je hebt ’t niet”

Een beroepskracht en een vrijwilliger vragen elkaar het hemd van het lijf. Dit keer zijn dat Contactcentermedewerker Joyce Bachoe en allround vrijwilliger Bert Stolk. Met tientallen jaren van trouwe dienst kennen zij de geschiedenis van het Rode Kruis als geen ander. Wat is hen door de jaren heen het meest bijgebleven? En wat motiveert hen om zich nog steeds vol overgave in te zetten? Een openhartig gesprek over verandering, trots en liefde voor het Rode Kruis.

Bert: “Hoe ben jij bij het Rode Kruis terechtgekomen?”
Joyce: “Als jong meisje kwam ik in 1981 via een uitzendbureau bij het Rode Kruis terecht. We zaten toen nog aan de Prinsessegracht in Den Haag, in een gebouw dat je misschien wel kent uit de film Soldaat van Oranje. Ik ging daar werken op de vrijwilligersadministratie. Ik weet nog goed dat we daar op zo’n typemachine met van die hamertjes de zakboekjes voor de vrijwilligers invulden. Op de zolder waar wij zaten, kon het heel warm zijn.  En de trap kraakte enorm, dus je kon nooit naar boven sluipen als je te laat was. We hebben er zelfs een vlooienplaag meegemaakt. Maar ik ben gebleven en ik kreeg een vaste aanstelling.”

Bert: “Werk je nu nog op de Vrijwilligersadministratie?
Joyce: “Toen de Vrijwilligersadministratie bij de afdelingen werd neergelegd, heb ik de overstap gemaakt naar Personeelszaken. Daar legde ik me toe op de verlof- en reiskostenregistratie. Eén reorganisatie verder kwam ik op het Servicebureau terecht, waar ik me bezighield met de ledendonateurs en periodieke schenkingen. En nu werk ik op het Contactcenter, dat is heel afwisselend werk. De ene keer verwijs ik mensen met een vraag door naar de juiste afdeling, de andere keer ben ik er voor mensen die hun verhaal kwijt willen. Ik heb me trouwens ook nog een tijd beziggehouden met de erkenningen en onderscheidingen.”

Joyce: “Bert, jij werkt volgens mij al heel lang als vrijwilliger voor het Rode Kruis. Het kan dus heel goed zijn dat één van jouw onderscheidingen door mijn handen is gegaan.”
Bert: “Dat zou zomaar kunnen: over twee jaar ben ik al vijftig jaar actief. Toen mijn vrouw en ik 48 jaar geleden vanuit Rotterdam in Gorinchem gingen wonen, wilden we ons aansluiten bij een EHBO-vereniging, maar die hadden ze daar niet. Toen kwam ik bij het Rode Kruis terecht. Als Helper 3 leerde ik verplegen en ging ik mee met vakanties, bijvoorbeeld op het schip de Henry Dunant.”

“Toen we vervolgens naar Zeeland verhuisden, duurde het maar één dag tot ik gebeld werd door het plaatselijke Rode Kruis. Of ik wilde komen helpen. Door de jaren heen heb ik heel veel functies vervuld, van Magazijnmeester en Evenementenhulpverlener tot Afdelingsvoorzitter en Chauffeur. Tegenwoordig ben ik plaatsvervangend Coördinator voor het hulpverleningsgebied Tholen-Reimerswaal. Ach ja, je hebt een Rode Kruis-hart of je hebt ‘t niet!”

Bert: “Joyce, als je zo terugblikt op je carrière, wat is dan het belangrijkste dat je hebt geleerd?”
Joyce: “Ik heb vooral mijn empathisch vermogen ontwikkeld. Ik leerde mensen goed begrijpen. Aan de telefoon kan ik me nu echt inleven en soms ook hun pijn en verdriet voelen. Tijdens de coronaperiode heb ik zoveel ouderen gesproken die eenzaam waren. Het is fijn dat je mensen dan een luisterend oor kunt bieden en gerust kunt stellen. Het liefst zou ik hen direct willen bijstaan, maar die mogelijkheid is er niet altijd. Als dat wel lukt, ben ik een gelukkig mens.”

Joyce: “En wat neem jij mee na bijna vijftig jaar vrijwilligerswerk?”
Bert: “Ik heb vooral geleerd hoe je mensen het beste kunt helpen. Doordat ik weet wat ik moet doen, kan ik in noodsituaties veel rustiger blijven. En die rust nam ik ook mee in mijn dagelijkse werk. Als buschauffeur kwam ik soms in moeilijke situaties. In plaats van in paniek te raken, leerde ik te handelen.”

Bert:

 “Ik zou niet weten hoe het leven er zonder Rode Kruis uit zou zien”

Bert: “Er is door de jaren heen veel veranderd bij het Rode Kruis. Hoe kijk jij daarnaar?”
Joyce: “Misschien klinkt het nostalgisch, maar mijn begintijd bij het Rode Kruis vind ik wel het mooist. Toen heetten we nog het Rode Kruis Korps en hadden we – net als bij het leger – een colonnecommandant, stafleden, verpleegkundigen en artsen. Het mooiste moment was toch de Vierdaagse. Na afloop nam de colonnecommandant dan een heus defilé af, waarbij de Rode Kruis-fanfare voorbijkwam. Die charme van toen is er niet meer. We zijn nu een efficiënte noodhulporganisatie en dat past misschien ook beter bij deze tijd.”

“En hoe is dat voor jou, Bert?”
Bert: “Ik vind het jammer dat we door de jaren heen zijn gestopt met activiteiten als de vakantiehuizen en het varen met de Henri Dunant. Natuurlijk zijn er commerciële partijen die dat hebben overgenomen, maar die kunnen niet aanbieden wat wij als vrijwilligersorganisatie met zoveel liefde leverden. Een ander punt voor mij is dat de afdelingen zijn verdwenen. Mijn afdeling zag ik toch een beetje als een familie; iedereen kende elkaar en mensen hadden veel voor elkaar over. Het huidige Districtsbestuur staat meer op afstand. Sommige vrijwilligers hebben het bestuur nog nooit gezien.”

Joyce:

“Ik voel die trots vooral als we in het nieuws zijn”

Bert: “Neemt niet weg ik dat ik nog heel trots ben op deze club. Hoe is dat voor jou?”
Joyce: “Ik voel die trots vooral als we weer in het nieuws zijn. Neem nou de gebeurtenissen in Afghanistan en de overstromingen in Limburg. Dat is natuurlijk vreselijk voor de mensen daar, maar ik vind het mooi dat wij als Rode Kruis daar het verschil voor hen kunnen maken. Ook bij het Contactcenter voel je dan de spanning van ‘we gaan er weer met z’n allen tegenaan’.”

Joyce: “Bert, jij liet me net een foto zien met een hele kast vol souvenirs en herinneringen aan het Rode Kruis. Die trots is er bij jou dus ook?”
Bert: “Absoluut! Ik zou niet weten hoe mijn leven er zonder het Rode Kruis uit zou zien. Zelfs op vakantie kijk ik altijd even rond of ik nog internationale collega’s zie. Meestal heb ik een aantal balpennen bij me die ik van de promotie heb overgehouden. Ik deel ze dan uit en wijs dan op het woordje ‘Nederland’ op de pen. Wat die spullen in de kast betreft: daar ben ik ook trots op. Er zit nog een schaalmodel van de Henry Dunant bij.”

Joyce: “Ik zag in de kast ook een foto van jou en prinses Margriet?”
Bert: “Dat was in het vliegtuig op weg naar Genève. Daar gingen we toen met een groep op bezoek bij het internationale hoofdkantoor. Drie jaar geleden heb ik haar nogmaals ontmoet. Toen werd het derde deel van het Watersnoodmuseum geopend. Ik stond daar buiten met een aantal vrijwilligers in uniform, toen ze ons enthousiast groette. Ze is zo attent en vriendelijk.”

Bert: “Heb jij de prinses al eens ontmoet?”
Joyce: “Dat is al een hele tijd terug. Ik werkte toen nog maar pas bij het Rode Kruis. Ik kwam terug na de lunchpauze en zag twee heren en een vriendelijke dame voor de lift staan. Ik ben gewoon ingestapt en heb kort even wat met ze gekletst. Toen ik boven was, zei mijn collega dat het de prinses was; ik had haar niet herkend. Trouwens, wat jouw Genève-trip betreft: die staat ook nog op mijn verlanglijstje. Het zou mooi zijn als ik daar als Rode Kruis-medewerker nog voor mijn pensioen een keer mag kijken.”